Toen een westerse man de stad Jeddah in Saoedi Arabië voor het eerst bezocht, werd hij uitgenodigd voor een diner. Zijn plaats aan tafel was tegenover een arabier in witte traditionele kledij. De kennismaking verliep stroef. Al is het verstandiger om in dit soort situaties onderwerpen die met religie of politiek van doen hebben te mijden, kreeg hij na verloop van tijd toch glimlachend de vraag of hij kon geloven dat Jezus Christus ooit over water gelopen zou hebben.
Hij taxeerde de arabier. Toen besloot hij eerst te laten weten dat hij de dingen zoals ze zijn opgeschreven niet wil veranderen. Vervolgens wees hij hem op de uitspraak van Raimon Panikkar, wijsgeer aan de Harvard universiteit van hun beider Amerikaanse vrienden. Panikkar zei eens: “The believe is like a finger pointing to the moon. There are many fingers, but there is only one moon.”
De Arabier zette zich recht in zijn stoel en vroeg: “Hoe bedoelt u?
De westerling lichtte toe. “In ieder geloof zijn drie dingen te onderscheiden: een God, een heilige plaats van samenkomst zoals een kerk, synagoge moskee en natuurlijk de religie zelf met haar wijsheden, symbolen en rituelen. Panikkar gaf met zijn uitspraak aan dat de relatie tussen God en mens een persoonlijke relatie is. Die relatie kan je inhoud geven met een beproefd middel zoals een religie en dat kan je beleven op een heilige plaats.”
De Arabier werd alert: “Denk je dat jouw God beter is dan de onze?”
Opnieuw een vraag vanuit competitie. Alle drie de grote religies hebben de regel geen beeld te maken van wat de gelovigen God, Allah of Jahweh willen noemen. Als een ieder zich aan die regel houdt, wordt het onmogelijk om te vergelijken welke god belangrijker. We kunnen ook niet weten of het misschien dezelfde betreft. Vergelijken kan hoogstens op het niveau van religie, maar dan gaat het op een voetbalwedstrijd lijken en zo is het niet bedoeld. Vergelijken maakt ons hoogstens bitter of overmoedig. Een ieder heeft het recht om de eigen religie te beleven op een manier zoals dat hem of haar goed past.”
De Arabier luisterde aandachtig, terwijl de westerling vervolgde. “Als jij hulp nodig hebt voor jouw pelgrimage naar Mekka, dan zal ik er voor je zijn zolang ik dat kan. Terwijl ik dat doe hoop ik dat jij de verlichting kunt vinden die je zoekt en de mens kunt worden die je bestemd bent te zijn. Let wel: dat wil ik voor mijzelf ook en alleen op de manier die mij past, daaraan wil niets veranderen. Dat doet er overigens niets aan af dat ik er voor je wil zijn op het moment dat je hulp nodig hebt.”
De Arabier werd serieus en vroeg: “Zou je dat werkelijk doen?”
De westerling verzekerde: “Zowaar als ik hier zit zal ik jou helpen om jouw weg te gaan. Vergeet daarbij niet, dat ik net als jij het recht heb om mijn weg te gaan.”
De gastheer werd wat zenuwachtig en fluisterde naar de westerling dat dit niet de plek was om dat soort discussies te voeren. De Arabier stond op, gaf met een brede lach een hand en noemde de westerling zijn broeder.